|
|
|||||||||||||||||
NERO Geschiedenis | ||||||||||||||||||
Geschiedenis |
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
1959 tot 1968 |
||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
De NEderlandse vereniging voor Raket Onderzoek (NERO) werd in 1959
door studenten van de Leidse Universiteit opgericht. Spoedig sloten studenten van de Delftse Technische Universiteit
zich hierbij aan. In 1965 fuseerde de NERO met de VARO (Verenigde Amateurverenigingen voor RaketOnderzoek). Op dat
moment had de VARO afdelingen in Breda, Eindhoven en Purmerend. Men besloot verder te gaan als de NERO. In de eerste
jaren van NERO had de ontwikkeling van raketmotoren de eerste prioriteit. Men besloot te werken met een zink-zwavel
brandstof, een combinatie die op dat moment door vele amateurs werd gebruikt. Waarschijnlijk was dit ingegeven door het
Amerikaanse boekje "A guide to Amateur Rocketry" van Capt. Bertrand M. Brinley. Buskruit werd ook als
brandstof overwogen, omdat enkele goede resultaten met deze brandstof waren verkregen. De zink-zwavel is vijfentwintig
jaar de toonaangevende brandstof gebleven en is in die tijd een betrouwbare brandstof gebleken.
|
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
1969 tot 1970 |
||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
NERO Haarlem heeft zijn origine in het voormalige Karel van Manden Lyceum in Heemstede.
Daar hebben leerlingen in de winter van 1967 een werkgroep techniek opgericht die - begeleid door de leraar kosmografie
- zich al snel de doelstelling verwierf: "laten zien dat het voor middelbare scholieren mogelijk is op een veilige
manier te experimenteren met eenvoudige vaste brandstof raketten."
De werkgroep vond in de zomer van dat zelfde jaar gastvrij onderdak bij de modelvliegtuigvereniging "Anthony Fokker" op de Vogellaan. De behuizing van deze vereniging bleek een ideale plek om proeven met kleine vaste brandstofstof raketten te nemen. Toen na verloop van tijd bleek dat de groep zich bij "Anthony Fokker" thuis voelde, werd besloten collectief lid te worden van deze vereniging. De werkgroep techniek van het Karel van Manden Lyceum werd hiermee de raketsectie van "Anthony Fokker". |
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
1971 tot 1974 |
Bij modelvliegtuigvereniging "Anthony Fokker" [Top] [Inhoud] |
|||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
De locatie Anthony Fokker modelvliegtuigclub aan de Vogellaan is vanaf begin 1968 gebruikt; een van de toenmalige werkgroepsleden (Peter Polderman) was toen ook al modelvlieger en heeft dit geregeld. Peter is ook degene geweest die via zijn vader het draaien van de straalpijpen heeft geregeld. Zomer 1968 hebben we het achterdeel van AF (waar tot dan toe alleen rommel en de "clubauto", die volledig vastgeroest was, stonden opgeslagen) ontruimd en daar een nieuwe inrichting gemaakt voor raketonderzoek. Die plek is tot na de H3 in gebruik gebleven; toen begon ook de gemeente Heemstede moeilijk te doen over de proeven. In de tijd aan de Vogellaan lag het accent met name op het ontwikkelen van betrouwbare vaste brandstof motoren. Hiervoor werden uitgebreide proeven met testmotoren gedaan. In de periode van 1969 tot en met begin 1971 zijn ongeveer 25 proeven gedaan met verschillende brandstofverhoudingen en uitstroom openingen. Hiervoor zijn speciale testmotoren ontwikkeld. De bok en draaischijf zijn er gekomen omdat we de kosten voor de grote testmotor (ca. 3 kg per keer) niet meer konden opbrengen en we systematischer (relatieve) stuwkrachtmetingen wilden doen, dus meer dan alleen ontstekingsmechanismen testen. De (2 of 3) testmotortjes hadden een kamerdoorsnede van ca. 3 cm en een kamerlengte van ca 10-12 cm. Naast de testmotoren werden ook testfaciliteiten ontwikkeld. Twee verschillende methoden had men ontwikkeld om de stuwkracht te meten., de draaischijf en de slingerbok. Bij de draaischijf wordt de raket tangentiaal bevestigd aan een horizontaal opgestelde schijf. Dit principe valt te vergelijken met de draaiende Chinese vuurwerkschijf. Als de raket ontbrandt, gaat de schijf draaien. Zowel het aantal omwentelingen als de omwentelingstijd is een maatstaf voor de uitstroomsnelheid van de gassen en daarmee het rendement van de motor. Het aantal omwentelingen werd geteld met een mechanisch telwerk, de totale tijd met behulp van een stopwatch. Deze proef was met name geschikt voor vergelijkend onderzoek. De draaischijf was overigens gemaakt van de voorwielophanging van een Vespa scooter. De slingerbok is een - aan vier kettingen - cardanisch opgehangen tafel waarop een motor is bevestigd. Door de uitslag te meten van de tafel kan de stuwkracht worden afgeleid. Een beroete glazen plaat werd gebruikt om een stuwkrachtsdiagram (de stuwkracht uitgezet tegen de tijd) op te stellen. Daarnaast had de groep de beschikking over een testbok. Deze stellage kon - vanwege het explosiegevaar - onder het maaiveld in een kuil worden ingegraven. Een raketmotor kon vervolgens met de straalpijp omhoog worden bevestigd en getest. Deze opstelling was bij uitstek geschikt om de zwaardere vluchtmotoren te testen. De ontsteking van de motoren was elektrisch en voor de ontsteking werd gebruik gemaakt van een accu. Al deze activiteiten leidden er tenslotte toe dat de H1 en H2 gelanceerd konden worden. Bij de H3, de derde raket, bestond echter de behoefte om een verstelbare lanceertoren te bouwen. Ook werd in 1974 de houten testbok vervangen door een stalen testbok.
De lancering van de H3 uit de nieuwe vijf meter lange toren vond plaats eind maart 1974. De raket bereikte een hoogte van bijna één kilometer en werd teruggevonden op een zandbank voor de kust. Na dit succes viel de toen opererende groep door studie uit elkaar waardoor de activiteiten op een zeer laag niveau kwamen te liggen. De lanceertoren werd zolang opgeslagen in de loods bij "Anthony Fokker" Een belangrijke verandering in die tijd was de oprichting van De Jonge Onderzoekers (DJO). DJO-Haarlem was gehuisvest in een ruimte in 'de Egelantier' in het centrum van Haarlem. Leden van de raketsectie van "Anthony Fokker" speelden een belangrijke rol bij de oprichting van DJO-Haarlem. Het lag dan ook voor de hand dat de activiteiten werden voortgezet binnen DJO-Haarlem. |
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
1975 tot 1982 |
||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
In het begin van deze tijd werd op de universiteit van Amsterdam wel een testmotor voor
De Jonge Onderzoekers (DJO) gemaakt naar voorbeeld van een NERO motor.
In de eerste jaren van DJO Haarlem heeft het raketgebeuren enige tijd stil
gelegen vanwege de vele aandacht die nodig was voor alle overige
activiteiten, vinden van huisvesting en begrotingsperikelen. Tot in 1978 de activiteiten weer opbloeiden
en binnen DJO Haarlem de werkgroep Rakettechniek werd opgericht. De werkgroep hield zich in het begin zeer intensief
bezig met het ontwikkelen van een elektrische ontsteker. Het eindproduct was een betrouwbare en goed reproduceerbare
ontsteker die althans tijdens tests geen weigeraars heeft opgeleverd. In 1979 werd een zogeheten "apparaat voor
het ontsteken van vastestof raketten" ontwikkeld oftewel de startkast. Hierdoor was het mogelijk op enkele
honderden meters afstand een raketmotor betrouwbaar en veilig te ontsteken. Ook nu wordt er nog steeds gebruik gemaakt
van een soortgelijke ontsteekinstallatie.
Door al deze activiteiten kreeg de werkgroep gaandeweg een meer serieus karakter. Een ongeluk met raketbrandstof in Eindhoven was aanleiding om eens te onderzoeken of de raket-activiteiten met behulp van een verzekering gedekt konden worden. Het afsluiten van een dergelijke verzekering bleek echter voor de groep financieel niet haalbaar. De Nederlandse Vereniging voor Raket Onderzoek bleek echter over een dergelijke verzekering te beschikken. In 1980 werd dan ook besloten de activiteiten onder te brengen bij de toenmalige NERO, waardoor de afdeling NERO Haarlem ontstond. |
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
1983 tot 1991 |
||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
De ontwikkeling van de H4, qua afmetingen een middelgrote raket, werd nu in gang gezet.
Hierdoor ontstond de behoefte om de lanceertoren na vele jaren weer van stal te halen. Daarbij deden we de vervelende
ontdekking dat alle houten raamwerken van de toren verdwenen waren. De verdwenen raamwerken werden door de werkgroep
nagemaakt en er werden enkele verbeteringen aan de toren constructie uitgevoerd. Hierna werd de ontwikkeling van de
H4-motor voortgezet en enkele grondtests gedaan. Deze afdeling nam de ontwikkeling van een capsule ter hand welke op de
motor van de H4 geplaatst moest worden en een parachuteringssysteem bevatte. Deze 1,72 meter lange en 7,8 kg zware
raket werd uiteindelijk gelanceerd in 1983. De vlucht was een compleet succes en de raket kon volledig worden geborgen.
Er werd een hinderwet vergunning aangevraagd voor de bouw van een statische testbank beneden het maaiveld. Verder werd de elektrische ontsteekapparatuur gemoderniseerd en twee kleine testmotoren gemaakt. Tussen deze programma's door, werd er een testserie afgewerkt ten aanzien van de toekomstige omschakeling van keel- naar neusdekselontsteking. In de hierop volgende jaren werd de afdeling actief op landelijke schaal en ook werden internationale contacten gelegd. Dit resulteerde in het leveren van delen van instrumentatie aan een raket van afdeling Drechtsteden in het kader van het zogenaamde Interim project. Hierbij werd ervaring opgedaan in het meten van drukken en temperaturen aan boord van een raket. Gelijktijdig werkten een aantal leden mee in de NERO werkgroep die de ontwikkeling van meer efficiënte en krachtiger motoren nastreefde. Rond 1986 werd begonnen met de bouw van een geheel nieuwe raket die zou moeten worden gelanceerd in 1987 op de eerste Nederlandse lanceercampagne. Dit was de H5. Er werd besloten een tamelijk krachtige motor van Joegoslavisch fabrikaat te gebruiken als basis en de raket hier omheen te bouwen. De lanceerdatum, 30 mei 1987, kon nipt worden gehaald doordat de laatste dagen met man en macht aan de raket werd gewerkt. De vlucht zelf vond plaats in dichte mist waardoor de raket niet met het oog gevolgd kon worden. Het werd een mislukking: als gevolg van een fout in het elektrisch systeem werden al drie seconden na de lancering de parachutes uitgeworpen. Deze werden eraf gerukt en de raket vloog ballistisch door naar zijn hoogste punt en kwam vervolgens met gesuis naar beneden. De raket sloeg op de grond te pletter en praktisch geen enkel onderdeel kon worden geborgen. De gegevens van de instrumentatie waren ook verloren gegaan.
Hierna liepen de activiteiten op het gebied van raketbouw binnen de afdeling weer terug. De afdeling produceerde iedere twee maanden het NERO Bulletin en onderhield vele contacten in binnen- en buitenland, maar de bouw van een opvolger (de H6) kwam niet goed op gang. In het NERO lustrumjaar 1989 ontstonden politieke woelingen binnen de NERO als gevolg waarvan de raketbouw enige tijd praktisch stilstond. Uit politieke overwegingen werd de vereniging NERO in 1992 omgevormd tot een federatie waarbij op hetzelfde moment de afdelingen werden verzelfstandigd. Sinds 1 juni 1992 is NERO Haarlem daarom een zelfstandige vereniging met eigen statuten, die is aangesloten bij de NEderlandse federatie voor Raket Onderzoek. |
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
1992 tot heden |
||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
De opleving van activiteiten die gepaard ging met het omvormen van de vereniging maakte
het mogelijk in september 1992 de tweede Nederlandse Lanceer Campagne (NLC-II) te organiseren. Ondanks de late aanvang
van de eigenlijke bouw van de H6 raket is het uiteindelijk toch gelukt deze op de NLC-II te lanceren. De H6 was bedoeld
een verbeterde versie van de H5 te zijn, maar is uiteindelijk helemaal opnieuw ontworpen. De lancering van de H6a op 26
september 1992 was een compleet succes en de raket kon volledig intact worden geborgen. De H6 heeft uiteindelijk twee
maal gevlogen voordat de H6c door een windvlaag neerstortte. De uitgebreide elektronica aan boord heeft ons echter een
schat van informatie opgeleverd over het gedrag van een raket tijdens de vlucht.
Het succes van het H6-project vormde de basis voor het H7-project. De H7 is met vijf succesvolle lanceringen een van de succesvolste programma's ooit. Met de H8 had NERO de wereldprimeur voor een raket met bestuurbare vinnen. Met de H10 doet NERO Haarlem een gooi naar het Europese hoogterecord. Lees hierover meer op onze projecten pagina's Op dit moment heeft NERO Haarlem ongeveer twintig leden. Daarnaast heeft NERO Haarlem
een groep mensen die ons op ad-hoc basis ondersteunen met technische support voor onze projecten. Zij fabriceren op
aanvraag gecompliceerde onderdelen of geven adviezen. NERO Haarlem heeft door de grote geografische spreiding van haar
leden geen vaste basis. Werk wordt voornamelijk thuis gedaan, terwijl de VU in Amsterdam wordt gebruikt als
groepslocatie.
|
||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||
|